Madrigal de las Altas Torres: geboorte van Isabel
Het moet een mooie dag geweest zijn, de dag dat Isabel werd geboren. Voorjaar 1451. 22 april om precies te zijn. Kwart voor vijf ‘s middags om nog preciezer te zijn. Witte donderdag, de dag van het Laatste Avondmaal in de bijbel. Niemand kon toen vermoeden dat dit kind de loop van de geschiedenis zou veranderen. Niet alleen de geschiedenis van Spanje, maar ook die van de rest van de wereld.
In Castilië zijn de winters koud en de zomers heet. Het voorjaar is mild en lieflijk.
Madrigal de las Altas Torres is een kleine plaats in Castilie. Er is wel een bushalte. Ik reis erheen vanuit Arévalo, de wat grotere plaats waar Isabel is opgegroeid. Er zijn geen andere reizigers die hier uitstappen. De bushalte maakt een desolate indruk. Alsof hier nooit mensen uitstappen. Het vlakke landschap oogt op het eerste gezicht saai. De vele klaprozen brengen kleur in de grijsgroene omgeving. Klaprozen? Is de klaproos niet het symbool van de oorlog? Een allegorie voor vergoten bloed?
In de tijd dat Isabel leefde — de tweede helft van de vijftiende eeuw — werd er veel gevochten. Edelen stonden voortdurend tegenover elkaar om macht en de beste posities op te eisen. Tussen de verschillende koninkrijken op het Iberisch Schiereiland — Castilië, Portugal, Aragón en Navarra — woedde een constante strijd, zowel gewapend als diplomatiek. Neven en nichten trouwden met elkaar, al dan niet met een pauselijke dispensatie, om hun invloed te versterken of die van rivalen te verzwakken.

Ik heb het gevoel dat ik op het punt sta iets belangrijks te beleven: het bezoeken van de plek waar — volgens mij — de belangrijkste vrouw uit de geschiedenis is geboren, en aan wie ik een groot deel van de rest van mijn leven wil wijden. Kennelijk ben ik de enige met dat gevoel, want onderweg naar het klooster kom ik niemand tegen waarvan ik de indruk heb daar ook naartoe te willen gaan. De straten zijn leeg, op een paar wegwerkers en metselaars na. Het oude gedeelte van Madrigal wordt voortdurend gerestaureerd.
Bij de Oficina de Turismo hebben ze me verteld dat ik om elf uur aan moet bellen bij de deur op het plein. Als ik er aankom is daar niemand en op de bel wordt niet gereageerd. Terug bij de Oficina weten ze dat de rondleiding is uitgesteld omdat het gebed uitliep. “Probeert u het om twaalf uur nog een keer”. Er komen drie Spanjaarden bij — twee vrouwen en een man — die niet kunnen wachten en om de beurt op de bel drukken. Een kleine, vriendelijke, nederige non doet de deur open en bedankt ons voor het wachten. Zij kon niet weten dat ik de enige was die heeft staan wachten zonder ongeduldig te worden.
Met enig schuldgevoel vertelt de non me dat ze de rondleiding alleen in het Spaans kan doen, dat ze langzaam en duidelijk zal praten en dat ik het moet aangeven als ik het niet begrijp. Ik begrijp (bijna) alles wat ze zegt, maar ben vooral bezig me te beseffen dat ik op de plek ben waar Isabel als peuter heeft gekropen en gelopen, haar eerste woordjes heeft gesproken en nog niet wist wat voor belangrijke rol ze zou gaan spelen in de geschiedenis. De patio ziet er nog steeds zo uit als in 1451. Dat wil ik natuurlijk en ik denk dat het ook zo is.

Isabel heeft hier gewoond tot de dood van haar vader in 1454 toen ze drie jaar oud was. Vlak daarna is ze met haar moeder en haar broertje Alfonso naar Arévalo verhuisd. Ik stel me voor hoe ze hier liep als peuter. Een knap meisje met blond, ietwat rossig haar — een erfenis van haar grootmoeder van vaderszijde, de uit Engeland afkomstige Catalina van Lancaster.
In die tijd was er nog geen sprake van Spanje als eenheid. Wat nu Spanje is, bestond toen uit afzonderlijke koninkrijken: Castilië, Aragón, Navarra en Granada. De politieke situatie werd gekenmerkt door voortdurende conflicten en strijd om de macht. Ook binnen Castilië was er sprake van politieke onrust. De vader van Isabel, Juan II van Castilië, was weliswaar koning, maar de feitelijke macht lag in handen van de hoge adel, waarvan de leden constant in de weer waren om hun macht en invloed te vergroten. De koning werd gesteund door Álvaro de Luna, die probeerde de centrale macht van de monarchie te versterken. Dat werd uiteraard niet gewaardeerd door de adellijke families, die hiertegen in opstand kwamen. Onder hen waren Juan Pacheco en Gómez Manrique. Mannen die een belangrijke rol zouden gaan spelen in het leven van Isabel. Na de executie van Álvaro de Luna in 1453 verloor de monarchie haar greep op de adel.
Er zijn twee bronnen waardoor we met zekerheid de datum (22 april 1451) en het tijdstip (kwart voor vijf) van de geboorte weten. De eerste is een brief van koning Juan II vanuit Madrid, waar hij op dat moment verbleef, naar Segovia met de tekst: “Fago vos saber que, por la gracia de Nuestro Señor, este jueves próximo pasado la Reyna doña Isabel, mi muy cara y muy amada muger, escaescio de una Ynfante”. De tweede is een document met aantekeningen van dokter Toledo, waarin behalve de geboorte van Isabel ook de problemen worden vermeld die haar moeder ondervond tijdens de bevalling. Verder weten we niet veel over de eerste jaren van haar leven, behalve de naam van haar voedster: María López. Isabel herinnerde haar naam toen ze al koningin was en gaf haar toen tienduizend maravedís omdat ze haar gevoed had als baby.
Isabel werd gedoopt met de naam van haar moeder. Een naam die toen veel voorkwam in Portugal, waar haar moeder vandaan kwam, maar niet in Castilië. We kunnen aannemen dat de eerste jaren van haar leven in anonimiteit verliepen. De kans dat ze troonopvolgster zou worden was niet groot. En werd nog kleiner toen haar broertje Alfonso werd geboren. Haar halfbroer, Enrique, was degene die haar vader zou gaan opvolgen en Alfonso nam de tweede plaats in. Pas als beiden zouden overlijden zonder nazaten, zou de troon voor Isabel in zicht komen.
Zo kon het dat ze in dit klooster in relatieve rust kon opgroeien. Toch wierpen familiaire omstandigheden een schaduw over haar jeugd. Haar moeder had door de zware bevalling waarschijnlijk een aandoening ontwikkeld die we nu postnatale depressie zouden noemen, en die haar toch al kwetsbare geestestoestand verder ondermijnde.
Daarbij heeft Isabel niet veel van het leven van haar vader meegemaakt. Op 20 juli 1454 — Isabel was toen net drie jaar oud — overleed Juan II van Castilië. Volgens de geschiedschrijvers waren zijn laatste woorden: “Was ik maar geboren als zoon van een arbeider, en was ik maar monnik van Abrojo, en geen koning van Castilië”. Een uiting van triestheid voortkomend uit een leven waarin hij voortdurend te maken had met intriges, list en bedrog. Een paar weken voordat hij overleed had hij zijn testament opgemaakt waarin hij, zoals gebruikelijk in die tijd, zijn opvolging had geregeld. In dit testament stonden bepalingen die voor Isabel van belang waren. Ze kreeg het señorio van Cuéllar, de opbrengsten van Madrigal en een aanvulling van haar inkomsten tot een miljoen maravedís per jaar. Tevens benoemde hij twee geestelijken van de orde van de Hiëronymieten om de opvoeding van zijn twee jongste kinderen op zich te nemen. Deze benoeming heeft duidelijk bijgedragen aan de diepe religiositeit van Isabel. Overigens heeft Enrique zich niet veel aangetrokken van de wil van zijn vader, waardoor het gezin waarin Isabel leefde in relatieve armoede achterbleef na de dood van Juan II. De periodieke uitbetaling van een miljoen maravedís heeft Isabel nooit gekregen.
De non leidt ons door het klooster, dat rond 1400 werd gebouwd op de fundamenten van het voormalige koninklijke paleis. De architectuur is overwegend gotisch, maar het fijne houtsnijwerk van de plafonds laat duidelijke mudéjar-invloeden zien. De zalen op de begane grond zijn sober ingericht en ademen een ingetogen religieuze sfeer.
In de Capilla Real bevindt zich een renaissancegraf waarin drie vrouwen rusten die nauw verbonden zijn met de Spaanse monarchie: Catalina, de oudste dochter van Juan II en dus de oudste halfzus van Isabel; een buitenechtelijke dochter van Fernando el Católico; en Juana, een van de dochters van Carlos I (bij ons bekend als Karel V) de kleinzoon van Isabel.
Van de buitenzijde van het klooster en de patio mogen we foto’s maken, maar niet op de kamers en zalen binnen het klooster. Dat is voor mij een teleurstelling, want op de eerste verdieping is het kamertje waarin Isabel la Católica werd geboren. Om er te komen beklimmen we een grote trap. Vanaf deze trap valt het schitterende artesonado mudéjar op: een plafond van ongeverfd notenhout, opgebouwd uit twee concentrische achthoeken.
Vanuit de Habitación Real (koninklijke kamer), waar een schilderij hangt waarop Isabel en Fernando zijn afgebeeld, kunnen we de Alcoba Real zien. Een kamertje van 3,40 bij 2,46 meter, ontdaan van alle opsmuk, waar de grootste koningin van de geschiedenis is geboren. Er staat een eenvoudig ledikantje, waarvan ik vermoed dat het niet het originele is. Het vertrek zelf mogen we niet betreden. Het is niet alleen voor mij heilige grond.
Het verhaal dat de non vertelt is mij grotendeels bekend. Wat ik nog niet wist is dat Isabel vrij snel na haar geboorte gedoopt is in de Iglesia de San Nicolás de Bari, een kerk ongeveer honderd meter hier vandaan. Mijn hart gaat sneller kloppen. Kan ik, behalve de plek waar ze is geboren, ook de plek waar ze is gedoopt zien? Ik bedank de non voor haar rondleiding.Ik neem nog ruim de tijd om te genieten van de prachtige patio.
Wanneer ik bij de Iglesia kom, heb ik daar spijt van want ze hebben zojuist alle lichten uitgedaan. Een vrouw die de deur aan het sluiten is, ziet de teleurstelling op mijn gezicht en spreekt me aan. “Disculpe, het is twaalf uur. De kerk gaat dicht!” Ik vertel haar dat ik helemaal uit Nederland gekomen ben om de plekken te bezoeken die belangrijk waren voor het leven van Isabel. Haar eerst nog strenge blik verzacht. “Helemaal uit Nederland? Geïnteresseerd in Isabel?” Ze houdt de deur nog even vast. “Wacht u hier,” zegt ze, en verdwijnt in het schemerige interieur. Na overleg met haar collega’s komt ze een paar minuten later terug met een glimlach. “Komt u maar mee. We mogen nog wel even open blijven.” Ze doet de lichten weer aan en geeft me de gelegenheid rustig rond te kijken.

Net als het klooster is ook deze kerk gebouwd in romaanse stijl met mudéjar-invloeden. Ze vindt haar oorsprong in de 13e eeuw en werd in de 15e eeuw aangepast. Ik loop rond op zoek naar sporen van de plek waar Isabel zou kunnen zijn gedoopt en geniet van het lichtspel dat op onnavolgbare wijze de filigranas van het plafond laat zien. Ik schrik! Ineens sta ik voor het nog volledig intacte doopvont. Verbaasd verblijd staar ik er, denk ik, wel een kwartier naar. Het besef dat vanuit deze stenen tafel de eerste katholieke vonk is toegediend… Voor de vorm loop ik nog een rondje door de kerk. Het is een mooie kerk, maar het vont blijft aan me trekken. Ik loop terug en blijf er nogmaals een kwartier naar staan kijken en droom weg naar de tijd waarin Isabel werd gedoopt.
Madrigal was in die tijd geen slaperig dorpje, maar een levendig stadje met kloosters, kerken en politieke activiteit. Het fungeerde als een belangrijke residentie van de Castiliaanse monarchie — een ommuurde stad op de vlakten van Ávila, strategisch gelegen en al van verre zichtbaar. Al kilometers buiten de stad zie je waaraan het zijn naam ontleent: de hoge torens. Ze stammen uit de twaalfde eeuw. Van de oorspronkelijke honderd zijn er nog drieëntwintig bewaard gebleven. in 1424 vestigde de vader van Isabel, Juan van Castilië, zich samen met zijn eerste vrouw, María de Aragón, in het paleis van Madrigal de las Altas Torres. Het bleef een koninklijke verblijfplaats tot het einde van de 15e eeuw, toen het zijn functie als hofstad verloor.

Ik probeer me een voorstelling te maken van het doopceremonieel. De kerkelijke registers uit Madrigal rond 1451 zijn niet volledig bewaard gebleven, waardoor de naam van de bedienaar onbekend blijft. Vermoedelijk werd de doop voltrokken door een seculiere priester — dat wil zeggen, een geestelijke die niet tot een kloosterorde behoorde, maar onder het gezag van de bisschop van Ávila stond.
De kans is groot dat haar vader er niet was. Hij had immers, zoals ik eerder vertelde, het nieuws van de geboorte van Isabel vernomen toen hij in Madrid was. Haar moeder stond er waarschijnlijk wel bij, verkreukeld door de zware bevalling die zij een paar dagen geleden moet hebben doorstaan. Ondersteund door een hofdame kijkt ze toe hoe de priester zijn hand op het hoofd van het kind legt. “Ego te baptizo in nomine Patris, et Filii, et Spiritus Sancti”. Ze ziet dat Isabel de woorden tot zich neemt alsof ze ze begrijpt. Vervolgens lijkt het alsof ze mij aankijkt en glimlachend mijn aanwezigheid op prijs stelt.
“We gaan nu echt sluiten! Heeft u kunnen zien wat u wilde zien?” Een beetje verward kom ik terug in de werkelijkheid. De vrouw die ik voor de moeder van Isabel hield, is de vrouw die me heeft toegestaan de kerk te bezoeken. Ik vertel haar dat ik geboeid naar het doopvont heb staan kijken en dat het bijna onmogelijk is om de plek waar Isabel is geboren en de plek waar ze is gedoopt op één dag te zien; de kerk sluit immers net nadat rondleiding in het klooster is afgelopen. “Isabel is ook niet op dezelfde dag geboren en gedoopt!” Ze ziet mijn verwarde blik en schiet in de lach. Soms liggen heden en verleden dicht bij elkaar.

Ze neemt nog even de tijd om met me te praten. Over Isabel, Madrigal en de kerk. Ik vertel haar dat Isabel in Nederland niet de bekendheid heeft die ze verdient en dat ik daar wat aan wil veranderen. Ze kijkt me aan alsof ze me niet begrijpt. Ik ben eerst bang dat het door mijn gebrekkige Spaans komt, maar al snel wordt me duidelijk dat ze is aangedaan door mijn interesse in Isabel en de geschiedenis van Spanje. ”Ik voel me trots dat u, als buitenlander, zo geïnteresseerd bent in onze koningin. Ze speelt ook een heel belangrijke rol in mijn leven. Ik heb mijn dochter Isabel genoemd en heb haar ook in deze kerk laten dopen.”
Ik moet dit verwerken. Ik weet dat er vlakbij het klooster een plein is met een standbeeld van Isabel. Ze staat daar op een sokkel met een scepter in haar hand streng te zijn. Naast het standbeeld wordt er in een soort zandbak petanca, jeu de boules, gespeeld door een zestal mannen op leeftijd. Twee van hen zijn druk in discussie over welke bal het dichtst bij ‘el boliche’, het doelballetje, ligt. Terwijl ik het beeld van Isabel bewonder, kijkt ze uit over het plein alsof ze tegen iedereen wil zeggen: “zoeken jullie het zelf even lekker uit! Ik heb vroeger vaak genoeg rechtgesproken” Het geklik van twee botsende ballen maakt me duidelijk dat het spel verdergaat.
Ik ga ook verder. Ik neem nog even de tijd om de rest van het stadje te bekijken. De dikke muren maken duidelijk dat Madrigal ooit een belangrijke strategische functie had. Vanuit de torens kon men de vlakte in de gaten houden, op zoek naar dreiging. Nu waken de torens over de stilte van een stad die haar geschiedenis ademt. Terwijl ik verder loop, besef ik dat de stad me iets duidelijk maakt. Niet met woorden, maar met stilte en steen. En met een boom. Op weg naar de Iglesia de Santa Maria del Castillo, de andere kerk in Madrigal, zie ik hem staan. Een boom die uit de oertijd lijkt te komen. Met takken die in blad staan ondanks dat de stam een groot, bijna hartvormig, gat vertoont. Je kunt er gewoon doorheen kijken. Verdwaasd vraag ik me af hoe de bladeren aan hun voedsel komen. Schuilt ook hier symboliek in?
Bij de bushalte vervaagt het mystieke gevoel dat ik de hele dag in Madrigal heb gevoeld. Een half uur wachten op een spartaans bankje aan een weg waar eens in de tien minuten een auto passeert. Drie in totaal dus. Voordeel is dan wel dat ik de bus van verre zie aankomen. De chauffeur glimlacht alsof hij me herkent. “Arévalo?” Hij herkende me dus werkelijk. De bus is leeg, op twee oudere dames na die me geamuseerd bekijken als ik een beetje verward bevestig.

Tijdens de busrit zie ik het enigszins saaie, maar door mij o zo geliefde landschap voorbijglijden en kom ik langzaam weer terug in het heden. Én in Arévalo!